Indië - Nepal 2006

India

Oppervlakte 3,3 miljoen km2
Inwoners 1,095 miljard ( 2006 )
Officiële talen 21 talen oa. hindi, urdu, tamil, bengali , nepali , engels
Hoofdstad New Delhi
Godsdienst Hindoe 80%, Moslim 10%, Sikh 5%, Christen 3% , boeddhisme 1%
Munteenheid Indiase Rupee ( 1€ = 60 INR )
tijdzone +5:30 GMT
Vlag
Het Weer Click for Varanasi, India Forecast
 

Algemeen

India is een federale republiek in Zuid-Azië en ligt op het Indiase subcontinent. India heeft een oppervlakte van ca. 3,3 miljoen km2 en is daarmee ongeveer 100 keer zo groot als België en het op zes na grootste land ter wereld. Er wonen meer dan 1 miljard mensen in India.

India grenst in het noorden en noordoosten aan Bangladesh Myanmar (Birma), Bhutan , Nepal , China , en in het noordwesten aan Pakistan.

In het uiterste noorden liggen Jammu en Kasjmir, waarover de territoriale rechten zowel door India als door Pakistan worden geclaimd.

Landschap

Door de vele klimaattypen en de grootte van het land heeft India een enorme variatie aan landschappen. India bestaat uit drie hoofdgebieden: de Himalaya , de noordelijke vlakte en het schiereiland.

Noord-India wordt beheerst door de Himalaya, hoewel alleen de westelijke en oostelijke uiteinden van deze bergketen binnen de Indiase grenzen vallen. De Kanchenjunga (8598 m) in Sikkim en de Nanda Devi (7816 m), zijn de hoogste toppen van India.

De Himalaya wordt doorsneden door mooie dalen, zoals de vallei van Kasjmir.

Ten zuiden van de Himalaya ligt de grote noordelijke laagvlakte, met een gemiddelde breedte van ca. 320 km en op sommige plaatsen meer dan vijfhonderd kilometer breed. Deze laagvlakte wordt gedeeltelijk in beslag genomen door het stroomgebied van de rivieren de Indus, de Ganges en de Brahmaputra.

Deze gletsjerrivieren leveren water voor bevloeiing en jaarlijks een nuttige sliblaag.

In het noordwesten, in de deelstaat Rajasthan, ligt de extreem droge Thar woestijn.

Het belangrijkste deel van het Indiase schiereiland is het droge Deccan-plateau, met de hoogste top in het zuiden. De grootste rivieren van het schiereiland, Cauvery, Godavari, Krishna, Mahanadi en Penner, stromen allen naar de Golf van Bengalen. In tegenstelling tot de Himalayarivieren zijn dit (moesson)regenrivieren, met als gevolg een sterk wisselende waterhoeveelheid.

Klimaat

Het klimaat van India wordt vooral bepaald door de droge noordoostmoesson en de natte zuidwestmoesson, die ieder weer in twee seizoenen uiteenvallen, de eerstgenoemde in het koude jaargetijde en het hete jaargetijde; de tweede in de regentijd en het seizoen van de zich terugtrekkende moesson. Het koude jaargetijde valt in januari en februari en wordt gekenmerkt door droog, zonnig en fris weer, met in het algemeen weinig wind. Alleen in het uiterste noorden valt dan wat neerslag.

Het hete seizoen valt van maart tot ongeveer midden juni. In het centrum van India is de gemiddelde temperatuur in mei 35°C, terwijl temperaturen tot boven 50°C regelmatig voorkomen. In het zuiden is het koeler door het waaien van oplandige winden, die ook wat regens brengen. De hoogste temperaturen vallen in het algemeen juist voordat deze regens een meer algemeen karakter krijgen bij het invallen van de regentijd. Dit gebeurt aan de westkust ca. begin juni en verder landinwaarts geleidelijk later, tot het in juli ook in het noordwesten regent. Vooral langs de westkust is de overgang van de seizoenen abrupt. De wind trekt aan en gedurende een week regent het overvloedig. Daarna komen ook opklaringen voor.

De neerslag varieert sterk van jaar tot jaar. Voor een deel dragen ook tropische cyclonen (ca. tien per jaar) tot de neerslag bij, vooral langs de oostkust. Zij komen hoofdzakelijk voor in de overgangsperiode tussen zuidwest- en noordoostmoesson.

In de Himalaya-deelstaten valt sneeuw en in Ladakh, dat door de sneeuwval vrijwel volledig van de buitenwereld is afgesloten, worden temperaturen van -50°C gemeten.

Planten

India heeft een rijk gevarieerde vegetatie met ca. 15.000 soorten planten.

De uitgestrekte wouden die vroeger het Indiase subcontinent bedekten zijn nu grotendeels verdwenen het op grote schaal onverantwoordelijk kappen van bomen. Ongeveer een kwart van het totale landoppervlak is in plaats daarvan bedekt met voornamelijk struikgewas.

Langs de zeekust en vooral in Bengalen bevinden zich uitgestrekte mangrovebossen. Daarnaast zijn er subtropische en gematigde heuvelwouden in het zuiden (de Nilgiri- en Palaniheuvels) en het noorden (de Himalaja).

In de Himalaja is er een verschil tussen het nattere oosten en het drogere westen. Terwijl vochtig heuvelbos met altijdgroene eiken, kastanjes en verschillende soorten rododendrons overheerst in het oosten, komen meer naar het westen subtropische pijnbomen en op grotere hoogte verschillende soorten coniferen voor. In het oosten is door de overvloedige regenval de verbouw van thee mogelijk, en Assam is de belangrijkste theeproducent van India.

Dieren

De dierenwereld van India is zeer rijk wegens de uitgestrektheid van het land en de vele klimaatzones: er zijn 400 soorten zoogdieren, 500 soorten reptielen en amfibieën, 1200 vogelsoorten en 30.000 soorten insecten. De fauna is over het algemeen Aziatisch van karakter en behoort tot het oriëntaalse gebied. Belangrijke grote zoogdieren zijn de Indische olifant en de Indische neushoorn; verder tijger, panter, veel hertensoorten , en een wild rund ,enkele antilopensoorten en een aantal apensoorten. In het bergland komen nog wilde geiten- en schapensoorten voor.

De vogelwereld is over het algemeen ook zeer rijk, vooral aan hoendervogels. De pauw is het nationale symbool van India. Kraanvogels, ooievaars, gieren en de zwarte wouw zijn alom aanwezig

Door de sterke bevolkingsdruk, landhonger en kaalslag van het bos wordt de oorspronkelijke dierenwereld met uitsterven bedreigd. Een netwerk van reservaten heeft niet altijd tot het gewenste resultaat geleid, omdat de gereserveerde gebieden vaak te klein en verbrokkeld zijn. Op dit moment worden in India veel soorten sterk in hun voortbestaan bedreigd.

Geschiedenis

Indus-cultuur en de komst van de Ariërs

Sporen van menselijk leven op het Indische subcontinent gaan zo'n 40.000 jaren terug. Er zijn overblijfselen gevonden uit het Pleistoceen en het Laat-Paleolithicum (tot 30.000 jaar geleden). Schilderingen bij Bhimbetka in de buurt van Bhopal zijn tussen de 10.000 en 40.000 jaar oud.

Het Indus-dal was tussen 3000 en 1500 v.Chr. de plaats waar de Indus-cultuur opbloeide. Het was een stedelijke beschaving met als belangrijkste centra Lothal in Gujarat en Mohenjodaro en Harappa in het hedendaagse Pakistan.

Vanaf 1500 v.Chr. werd de Indus-cultuur aangevallen door Indo-arische groeperingen en werd het gebied vanuit het noordwesten gekoloniseerd. Deze volkeren vermengden zich met de autochtone bevolkingen onder hun bewind ontstond het voor India zo typerende kastesysteem.

De arische koninkrijken werden tussen 327 en 324 v.Chr. aangevallen door Alexander de Grote. Hij trok zich echter plotseling terug, waar Candragupta, de stichter van de Maurya-dynastie, van profiteerde.

De klassieke periode

In de periode 320-544 n. Chr. werd Noord-India een politieke eenheid en bloeide de cultuur op. Tijdens deze zogenaamde Gupta-periode leefde het hindoeïsme op ten koste van het boeddhisme. Het Gupta-rijk stortte na 470 in door invallen van Hunnen uit Perzië en Turkije en viel weer uiteen in verschillende rijken. In het zuiden ging de strijd tussen verschillende Dravidische dynastieën. De Pallawa's beheersten grote delen van het zuiden vanuit de hoofdstad Kanchipuram, en in de 7e eeuw en 8e eeuw stond het rijk van de Pallawa's op haar hoogtepunt.

Islamieten vallen het noorden van India aan

Het noorden werd vanaf het begin van de 11e eeuw aangevallen door islamieten uit Afghanistan en in 1192 waren de vele koninkrijkjes in de islamitische handen van Mohammed Ghur gevallen.

In het zuiden kreeg de islam niet echt grond onder de voeten en het hindoekoninkrijk Vijayanagar kende een uitzonderlijke bloeiperiode van 1350-1550.

Het rijk van de mogols

Het sultanaat Delhi werd in 1526 veroverd door de uit Turkestan afkomstige Baboer. Op dat moment was Baboer de stichter en eerste keizer van het mogolrijk. Dit rijk werd tot 1707 steeds machtiger, bracht India meer politieke eenheid, en zorgde voor een geweldige opleving van allerlei kunstuitingen.

Europese invloeden breiden zich uit

De zeeweg naar India via Kaap de Goede Hoop in Zuid-Afrika was ondertussen in 1498 gevonden door de ontdekkingsreiziger Vasco da Gama. In datzelfde jaar landde hij op de zuidwestkust van India in Calicut, in Kerala. Nadat Goa in 1510 veroverd werd, wisten de Portugezen tot en met de 17e eeuw een handelsmonopolie te behouden in deze regio.

Ook de andere grote zeevarende naties lieten hun ogen op India vallen. De Hollanders stichtten handelsposten in Zuid-India en de Fransen bezaten vanaf 1672 verschillende handelskolonies in Pondicherry. De meeste macht en invloed kreeg de Engelse Oost Indische Compagnie, met handelsposten in Surat (1612), Chennai (1640), Mumbai (1688) en Calcutta (1690). Zowel de Franse als de Engelse compagnieën hielden zich allen bezig met de handel en bemoeiden zich niet met binnenlandse aangelegenheden.

Britse suprematie

Honderd jaar later stond ca. 60% van het Indiase grondgebied onder directe Britse controle. De rest van het land werd bestuurd door lokale vorsten en maharadja's die echte wel de soevereiniteit moesten erkennen van de Engelsen.

In 1857 brak de Sepoy-opstand uit, de ‘Mutiny', de eerste grote opstand tegen de Britse machthebbers.

India maakte deel uit van het Britse rijk, met een onderkoning als belangrijkste bestuurder; de Indiërs waren onderdanen van koningin Victoria.

Nationalistische gevoelens

De Indiase elite ontwikkelde in de tweede helft van de 19e eeuw een politiek bewustzijn en begon zich af te zetten tegen de Britse koloniale overheersers. Ook eisten zij meer invloed op in het landsbestuur. Dit alles kreeg in 1885 een vervolg met de oprichting van het India National Congres, dat aandrong op meer invloed van de bevolking op het bestuur van het land, voor zowel hindoes als moslims.

Gandhi en Nehru

Onder leiding van de charismatische Mohandas Karamchand (Mahatma) Gandhi wakkerde de nationalistische gevoelens op.

Hij kreeg al snel een vooraanstaande positie in de onafhankelijkheidsbeweging en begon in 1920 met een grote campagne voor 'svaraj' of zelfbestuur. De campagne kenmerkte zich door geweldloze acties, die daardoor zeer lastig te bestrijden waren door de Britten.

In de Tweede Wereldoorlog wilde een meerderheid van het Congres de Britten steunen in ruil voor onafhankelijkheid na de oorlog.

India onafhankelijk, Pakistan scheidt zich af

Na de oorlog kwamen de Britten toch tot de conclusie dat koloniale status van India niet meer te handhaven was. De soevereiniteitsoverdracht ging echter niet zo soepel door de tegenstellingen tussen hindoes en moslims. Het Congres werd op dat moment gedomineerd door hindoes die voor een onafhankelijke staat voor alle Indiërs waren. De Moslim-liga onder leiding van Jinnah wilde een eigen moslimstaat, Pakistan. In 1946 werd het land verdeeld in twee staten, India en Pakistan. De soevereiniteitsoverdracht vond plaats op 15 augustus 1947 (Indian Independence Act), en vanaf dat moment waren het hindoeïstische India en het islamitische Pakistan twee onafhankelijke staten.


Economie

Sinds de onafhankelijkheid in 1947 probeert de overheid door middel van vijfjarenplannen bepaalde sectoren van de economie te ontwikkelen. De genationaliseerde sector speelt een belangrijke rol en daarin wordt door de overheid veel geld in geïnvesteerd. Er is echter geen sprake van een strakke planning en het aandeel van de overheid in de nationale economie is in bepaalde periodes sterk teruggelopen.

De vanaf de onafhankelijkheid gevolgde importsubsidie als ontwikkelingsstrategie heeft halverwege de jaren tachtig plaats gemaakt voor liberalisatie

Hoewel de reële economische groei in 1988-1989 naar ruim 10% steeg, bedroeg die in 1995-1996 nog maar 4,5% en in 2002 4,3%: een teken voor de instabiliteit van de Indiase economie. Toch behoort India met deze groeicijfers tot een van de snelst groeiende economieën ter wereld.

Betrouwbare cijfers over de werkloosheid zijn eigenlijk niet te krijgen. Men schat dat ca. een derde van de beroepsbevolking geheel of gedeeltelijk werkloos is (officieel 8,8% in 2002). Door de hoge jaarlijkse toename van de beroepsbevolking met miljoenen tegelijk, lijkt het werkloosheidsprobleem alleen maar toe te nemen.

De Indiase economie is zeer divers, met veel regionale en structurele verschillen. Enerzijds behoort India tot de tien meest geïndustrialiseerde landen ter wereld, met een hoog technologisch niveau op gebieden als ruimtevaart, kernenergie en satellietcommunicatie. Aan de andere kant is nog een groot gedeelte van de bevolking afhankelijk van de vaak kleinschalige landbouw. Het gebied rondom Mumbai is al decennia lang een belangrijk industrieel en commercieel centrum. Rond Bangalore heeft zich een soort Indiase ‘Silicon Valley' ontwikkeld. Veel economische activiteiten vinden ook plaats rond de steden New Delhi en Madras. Arme staten zijn Bihar, Madhya Pradesh en delen van Oost- en Noordoost-India.

Belangrijk voor de economische ontwikkeling van India is ook de steeds verdergaande decentralisatie van de federale overheid naar de deelstaten, die ook steeds meer ruimte krijgen om zich te profileren. Deelstaten als Andhra Pradesh, Maharashtra en Gujarat weten het internationale bedrijfsleven voor zich te interesseren. Factoren die buitenlandse bedrijven ervan weerhouden om de Indiase markt te betreden, zijn onder meer de bureaucratie, de slechte infrastructuur, de te grote overheidsbemoeienis, de complexe distributiestructuur en de wijdverbreide corruptie.

Agrarische sector

India is nog steeds voornamelijk een agrarisch land, waarvan ongeveer 75% van de bevolking op het platteland woont. De agrarische sector biedt werk aan ruim 65% van de beroepsbevolking en draagt voor ca. 27% bij aan het bruto nationaal inkomen. De agrarische productie is tegenwoordig voornamelijk gericht op de binnenlandse markt. Het landbouwareaal wordt voor meer dan 80% gebruikt voor de verbouw van voedselgranen als tarwe en rijst. India twee oogstseizoenen: de kharif, na de natte, hete zomer (voornamelijk rijst, katoen en gierstsoorten), en de rabi, na de koele winter (voornamelijk tarwe, bonen en aardappelen).

Rijstverbouw is kenmerkend voor het nattere deel van India: o.a. Assam, Orissa, Andhra Pradesh en Kerala; tarwe is hoofdgewas in de Punjab en in Haryana, gierst op de Deccan. De belangrijkste (export)handelsgewassen zijn katoen, jute en thee. Koffie, suiker, specerijen, noten, tabak en rubber zijn voornamelijk gewassen voor de binnenlandse markt.

De veestapel heeft een laag economisch rendement, mede door de religieuze gewoonte de koe te respecteren. Van systematische veehouderij is vrijwel geen sprake: runderen worden vooral gebruikt als trek- en lastdier. Alleen in de Punjab wordt de melkveehouderij gestimuleerd.

De agrarische bedrijven zijn over het algemeen klein, met name in Oost-India (Bihar); in de Punjab, het rijkste landbouwgebied van India, vindt men vooral (middel)grote gemoderniseerde bedrijven; zeer grote, extensieve bedrijven komen alleen voor in de drogere, minder vruchtbare gebieden in Centraal-India.

Vervoer en toerisme

De gebrekkige infrastructuur vormt een van de belangrijkste hindernissen voor de economische ontwikkeling van India. Met name het platteland is per trein of auto niet of nauwelijks bereikbaar.

Spoorwegen, scheepvaart en luchtvaart zijn voor de nationale economie belangrijker dan het wegennet, dat nog niet voldoende is uitgebouwd.

In 2003 had het wegennet een lengte van ongeveer 3 miljoen km, waarvan ca. de helft verhard. Ongeveer 58.000 kilometer bestaat uit nationale snelwegen, maar dat is slechts 2% van het totale wegennet. De kwaliteit van de snelwegen is over het algemeen genomen niet best door slecht onderhoud. Bijna tweederde van het nationale hoofdwegennet is enkelbaans en het is de bedoeling om de komende tien jaar 13.000 kilometer van de huidige snelwegen te verbreden.

Het spoorwegnet, eigendom van de staat voor ongeveer een kwart geëlektrificeerd, is met bijna 62.500 km het langste van Azië en het op drie na langste ter wereld. De spoorwegen zijn geheel in handen van de staat en bieden werk aan ca. 1,5 miljoen werknemers. Per dag worden er ca. 12 miljoen reizigers en 480 miljoen ton vracht verwerkt.

De toeristische sector in India is economisch niet van levensbelang. Het is voor India de op drie na belangrijkste bron van inkomsten uit export en meer dan negen miljoen mensen vinden werk in deze sector.

Jaarlijks bezoeken ca. 3 miljoen buitenlanders India. Op zich is dat niet zoveel, want dat aantal ligt nog lager dan het aantal Indiërs dat jaarlijks naar het buitenland reist. Negatieve punten zijn het grote tekort aan hotelaccommodatie, de vrees van buitenlanders voor infectieziekten en de politieke spanningen met Pakistan.

Bevolking

Samenstelling en spreiding

De bevolking vertoont in etnisch opzicht een grote verscheidenheid. Er zijn twee hoofdgroepen: de Indiden (Indo-ariërs; ca. 72%) en de Melaniden (zwarte Indiërs; ca. 25%); de eersten wonen in de vlakte van de Ganges, in Rajasthan en in centraal-Deccan, de laatsten in Zuidoost-India (Tamil Nadu) en in het uiterste noordoosten van Deccan. Weddoïden leven in de wouden van Deccan. Tot de Mongoliden behoren vele bergvolken van de Himalaya en Noordoost-Indië.

In de loop van de 20ste eeuw heeft zich een scherpe daling van het sterftecijfer afgetekend (in 1911 geschat op 43‰, in 2002 op 8,49‰) ten gevolge van betere ziektebestrijding en betere, zij het niet afdoende bestrijding van de hongersnoden door het opslaan van reservevoorraden en het aanleggen van wegen. Het geboortecijfer onderging in deze periode een veel geringere daling (ca. 48‰ in 1911, ca. 23‰ in 2002) De levensverwachting bij geboorte (in 1951 nog 32 jaar) bedroeg in 2002 63 jaar.

De spreiding van de bevolking is zeer ongelijk. Over het geheel genomen is India dichtbevolkt, maar de regionale verschillen in bevolkingsdichtheid zijn groot. Met een bevolkingsdichtheid van ongeveer 324 inwoners per vierkante kilometer is het land één van de dichtstbevolkte landen ter wereld. Dichtbevolkt zijn de Ganges- en de Brahmaputravlakte (Uttar Pradesh, Bihar, West-Bengalen) en de staten Kerala en Tamil Nadu. Dunbevolkt zijn de oostelijke berggebieden (Manipur, Meghalaya en Nagaland) en de droge gebieden (Rajasthan en Jammu en Kashmir). Met een bevolking van 150.000 en een bevolkingsdichtheid van iets meer dan één inwoners per km2 is Ladakh een van de minst bevolkte streken van India. Slechts ca. 26% van de bevolking woonde in 1994 in steden, waarvan met name de miljoenensteden enorme huisvestingsproblemen kennen.

In 2003 telde India ongeveer 1.051.000.000 inwoners.

Grootste steden (agglomeraties) zijn Mumbai (vroeger Bombay 1991: 12,6 miljoen inw.), Calcutta (11 miljoen), New Delhi (8,4 miljoen), Madras (5,4 miljoen), Hyderabad (4,3 miljoen), Bangalore (4,1 miljoen), Almedabad (3,3 miljoen), Pune (vroeger Poona; 2,5 miljoen), Kanpur (2 miljoen), Lucknow (1,7 miljoen), Nagpur (1,6 miljoen) en Jaipur (1,5 miljoen).

Ongeveer 70 miljoen Indiërs leven nog steeds in stamverband. Al deze groepen samen worden Adivasi's (oorspronkelijke bewoners) genoemd. In het huidige India leven meer dan 500 stammen die meer dan 40 talen spreken en hun oude gewoonten en religieuze gebruiken in ere houden.

Taal

India telt 15 officiele talen en. 850 dialecten, waarvan verschillende met een eigen schrift. Door de oppervlakte van het land en het isolement van veel bevolkingsgroepen door klimatologische en landschappelijke omstandigheden, is de grote diversiteit aan talen kunnen blijven voortbestaan. De indeling van India in deelstaten is dan ook voornamelijk op taalgrenzen gebaseerd en een landstaal ontbreekt dan ook.

Het Engels, de taal van de vroegere koloniale overheerser, is nog wijdverbreid en wordt nog steeds gebruikt in het bestuur en het parlement. Ook de communicatie tussen inwoners van verschillende deelstaten gebeurt vaak in het Engels.

Samenleving

STAATINRICHTING

India is een parlementaire democratie met een federale bestuursvorm; kenmerkend is echter de grote macht van de centrale regering. De Indiase grondwet is gedeeltelijk nog een voortzetting van de Brits-koloniale wetgeving en sinds 1950 op uiteenlopende punten al tientallen keren gewijzigd.

Hoogste regeringsorgaan is de gekozen volksvertegenwoordiging waarvan bovendien ook alle ministers nog lid van zijn en daaraan verantwoording schuldig. Het parlement omvat twee Kamers: het rechtstreeks gekozen Lagerhuis of Lok Sabha en het indirect gekozen Hogerhuis of Rajya Sabha. Dit Hogerhuis is een permanent orgaan. Op deelstaatniveau bestaat meestal hetzelfde tweekamersysteem.

Het formele staatshoofd van India is de president, die eens in de vijf jaar gekozen wordt door een kiescollege dat samengesteld is uit de nationale volksvertegenwoordiging en de deelstaatparlementen.

KASTESTELSEL

Het hindoeïsme geeft het kastestelsel haar bestaansgrond. Het hindoeïsme is namelijk gegrondvest op de Veda's, o.a. lofzangen en hymnen, maar ook regels voor het dagelijks leven. Het hindoeïsme gaat dan uit van een fundamentele ongelijkheid en de Indiase maatschappij wordt dan ook ingedeeld in meerdere en mindere Indiërs. Daar komt nog bij dat twee hindoe-begrippen erg belangrijk zijn: karma en dharma.

Het begrip kharma verklaart dat de hindoe in een bepaalde kaste geboren is vanwege zijn daden in een voorgaand leven.

Het begrip dharma legt er de nadruk op dat de hindoe deze plaats dient te accepteren zonder protest en er het beste van moet maken.

Ca. 1500 jaar v.Chr. vielen zich Ariërs noemde stammen Noord-India binnen. Om als heersers te kunnen blijven fungeren wilden ze hun ras zuiver houden en zonderden ze zich af van de oorspronkelijke bevolking. De Ariërs onderscheidden zich in drie hoofdkasten:

-brahmana's, priesters

-ksatria's, krijgslieden en vorsten

-vaisya's, kooplieden

Daaronder stonden de sjoedra's, arbeiders en boeren, en paria's die tot geen enkele kaste behoorden. Paria's waren onder andere slaven en krijgsgevangenen en worden ook wel harijans of onaanraakbaren genoemd. In de loop der tijden werd deze onderverdeling steeds verder verdeeld in vele subkasten.

Na de onafhankelijkheid in 1947 werd de onaanraakbaarheid door de Wetgevende Vergadering officieel opgeheven. De praktijk is echter heel anders. Door de economische afhankelijkheid van grootgrondbezitters werken de paria's vaak voor niets of voor een zeer laag loon. In feite hebben ze vooral plichten en nauwelijks rechten.

Voor het overige wordt het kastestelsel steeds minder belangrijk, met name in de grote steden. De indeling in klassen wordt steeds meer gebaseerd op economische verhoudingen en economisch bezit. Op het platteland is de indeling in kasten nog prominent aanwezig en dat zal voorlopig ook nog wel zo blijven.